Rechtspraak en jurisprudentie
Waagmeesters blogbericht.
De rechtspraak en jurisprudentie.
Tot ongeveer het jaar 1500 was er lokale en regionale geschillenbeslechting die vooral op gewoonterecht was gebaseerd. Met name stadsbesturen spraken recht en in sommige gevallen kwam de graaf of heersende vorst er aan te pas met zijn adviseurs. Met de komst van veel meer lokale dienders en wetgeving ontstond er een rode draad in snellere en goede geschillenbeslechting. Het recht van de sterkste maakte plaats voor rechtspraak waarin gelijke gevallen gelijk worden behandeld. De wetgeving werd gecentraliseerd en de wetten kwamen in wetboeken beschikbaar voor iedereen die kon lezen.
Nu hebben we getrapte rechtspraak: met het kantongerecht voor de kleine en specifieke geschillen zoals huurrecht en arbeidsrecht, voor zaken boven € 25.000,- en hoger beroep is er de rechtbank, en daarboven zijn er voor hoger beroep het Gerechtshof en de Hoge Raad. De wetgeving is bekrachtigd door zowel de Tweede als de Eerste Kamer. Uitgangspunt is dat ‘de wet’ boven een ieder staat.
Een rechter heeft tot taak geschillen te beoordelen aan de hand van de wetgeving of eerdere uitspraken van rechters (jurisprudentie). Om tot een beoordeling door en uitspraak (vonnis) van de rechter te komen dient een eisende partij een verzoekschrift (dagvaarding) in en krijgt de gedaagde partij het recht daarop te antwoorden. Na deze schriftelijke uiteen-zetting en toelichting kan de rechter een uitspraak doen maar vaak komt er een bijeenkomst (zitting) van alle partijen om in het openbaar (publiekelijk) vragen te kunnen stellen en daarop antwoorden te krijgen.
De zitting is het enige moment waarop partijen de rechter kunnen controleren. Na de (laatste) zitting trekt de rechter zich terug en maakt een schriftelijke onderbouwing van zijn bevindingen, zijn oordeel en zijn uitspraak. Dat vonnis draagt nog steeds de titel ‘in naam der koning’ en heeft rechtskracht, dat wil zeggen dat de uitspraak met harde hand kan worden afgedwongen.
Van hoger beroep is sprake als een van de partijen het niet eens is met de uitspraak en het oordeel van een hogere rechter wenst. Bij de kanton-rechter kan elke partij zichzelf aanmelden als belanghebbende en woordvoerder (pleitbezorger), bij de rechtbank en hoger is een advocaat verplicht. Een advocaat heeft met succes Nederlands recht gestudeerd en is daarna lid geworden van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). De advocatuur heeft het wettelijk monopolie in rechtspraak hoger dan de kantonrechter.
Naar de rechter stappen kan eigenlijk alleen als het geschil van de kant van de eisende partij heel goed is gedocumenteerd. De rechter vraagt bewijsstukken van standpunten die tot een veroordeling moeten leiden, bijvoorbeeld een lang open-staande rekening. Hetzelfde geldt voor de gedaagde partij, zonder goed onderbouwde verdediging is het lastig om een niet betaalde rekening niet veroordeeld te laten. Praktisch probleem is vaak dat financiële administratie of correspondentie te wensen overlaat of dat afspraken mondeling zijn gemaakt die later niet te bewijzen zijn.
Van belang is nog het verschil tussen strafrecht en burgerlijk recht, twee omvangrijke en daarom belangrijke vormen van rechtspraak. Van strafrecht is sprake als wetten aantoonbaar zijn overtreden. De strafrechter heeft de regie in het onderzoek naar de strafbare feiten, de eisende partij is veelal het Openbaar Ministerie die het bewijs van het strafbare feit moet leveren. De ‘burger’ die veel te hard reed met zijn auto bijvoorbeeld mag zich verdedigen tegen de bewijsvoering van de snelheidsovertreding. De burger kan dan bijzondere omstandigheden of argumenten aanvoeren waarmee de rechter dan rekening kan houden.
In het burgerlijk recht gelden heel afwijkende regels ten opzichte van het strafrecht. Twee met elkaar in onmin levende partijen brengen hun geschil aan bij de rechter maar die rechter heeft niet de regie over de zaak. De rechter verzamelt informatie en bewijsstukken maar leidt niet het onderzoek naar de historische realiteit. Geen van de partijen is verplicht mee te werken aan zijn veroordeling. Dat leidt tot de situatie dat de verdedigende partij actief de fouten van de eisende partij moet aantonen en bewijzen. En omgekeerd, de eisende partij moet actief de fouten van de verdedigende partij aantonen en bewijzen. De rechter wacht bewust af en weet niet of hij de hele historische realiteit of iets anders dan de historische realiteit onder ogen krijgt.
De rechter moet het heel vaak doen met slechts een deel van de historische realiteit. Omdat de rechter niet de regie heeft en niet zelf kan en mag onderzoeken of hij alle feiten en omstandigheden nu kent, is zijn positie potentieel gevoelig voor manipulatie door de partijen en hun advocaten. De gewone man verwacht dat de rechter op basis van zijn historische realiteit een uitspraak doet, niet op het ‘juridisch juiste evangelie’ van de dames en heren advocaten.
Kenmerk: Hoe betrouwbaar is de Nederlandse rechtspraak?